Zo liep het af…

In gesprek blijven, dat was het devies. Luisteren, nog meer luisteren. Bijna elke dag ging ik wandelen met de hond van de buurman. Probeerde niet te sentimenteel te doen als ik haar weer aan de ketting legde. Was het eigenlijk wel zielig? Was het geen projectie? Ik was er inmiddels achter dat haar water binnen een uur op was, met dank aan de ezels. 23 uur per dag geen water. Dus ging ik voortaan twee keer per dag water brengen. Ik zette emmers water neer voor de ezels. (En ik dacht bij mezelf: waar ben ik mee bezig?)

Gisteren was de buurman er zelf weer. Hij was net terug van vakantie, hoewel hij geen geld heeft voor een hek rond zijn kunuku. Op zijn borst prijkte een groot kruis. In zijn borst een leeg hart. De hond lag aan de ketting. “Mag de hond even los?” Het mocht. We praatten een uur. De politie had hem weer gebeld. Dat wist ik. Ik had het aangeslingerd. Dat wist hij. De wijkagent had zich bijzonder behulpzaam getoond. Hij was zelf gaan kijken, het water van de hond was op. “Ik ben er ook wel anders over gaan denken”, had de agent gezegd. “Misschien moeten we de hond weghalen.”

Ik liet de buurman praten. Zijn verhaal over de duivel die mij misschien gebruikte om hem te provoceren, ging niet eens mijn ene oor in. Ik buffelde vriendelijk door en gaf hem zoveel mogelijk gelijk. Hij zei dat hij mij nooit toestemming had gegeven om met de hond over de kunuku te wandelen. “Vindt u niet dat ze een beetje liefde verdient? Een sociaal leven?” Ik knuffelde haar. “Als jij haar knuffelt, wordt ze minder waaks. Dan denkt ze dat ze met iedereen kan knuffelen. Ik knuffel haar zelf wel.” Hij tikte met een paar vingers op haar hoofd. En tegen haar wang. Hij durfde haar nauwelijks aan te raken. Vond hij haar vies? “Als u een hond zou zijn”, zei ik, “zou u dan hier aan de ketting willen liggen, of liever bij een liefdevol gezin wonen?”
“Soms denk ik dat ik de hond beter weg kan doen”, zei hij, “of doodmaken. Als ik haar niet mag hebben, mag niemand haar hebben.”

Het was welletjes. Het werd ook donker. Ik stond op. Hij wilde een knuffel. Het laatste waar ik zin in had, maar de hond. Ik boog me naar hem toe. Opeens voelde ik twee handen op mijn borsten. Ik gilde en sprong achteruit. “Dat kunt u toch niet doen!” riep ik. Ik klonk als Tatjana die in Flodder kraait: “Buurman wat doet u nu?”
Alleen heb ik cup A.

“Ik deed niks, ik heb last van mijn armen”, riep hij me na. “Ik heb last van mijn armen!”

Schermafbeelding 2019-03-31 om 17.15.19Ik repte me weg, snel snel naar huis. Ik belde mijn moeder. Vroeger had ik mijn getatoeëerde boevenvrienden kunnen bellen, maar de hele tribe is bekeerd tot geweldloze communicatie. Ikzelf ook. Ik belde de wijkagent. “Ik doe geen aangifte, maar ik wil wel dat u weet wat er gebeurd is. Als er nog iets gebeurt (Charlie), klaag ik de buurman aan voor aanranding. En schrijf ik zijn voor- en achternaam in elke krant, plak ik op elke hoek van de straat posters met zijn hoofd, vul ik het hele internet met zijn naam.”

Vanochtend werd ik gebeld door mijn huisbaas. Ik moet binnen een week vertrekken.
Nu ben ik op zoek naar een huurhuisje voor mij en Charlie.
Wij houden van de kunuku.
Buren met kettinghonden geen probleem. Ik kijk voortaan de andere kant op.

Ik voel zijn handen nog.
De hond ligt weer aan de ketting.

 

cropped-52902816_2234535286799864_6827454080156172288_n-2-2.jpeg

 

 

De hond ligt weer aan de ketting.

Ik wil eerst begrijpen hoe de buurman denkt. Dat is mijn doel vandaag. Luisteren. De wijkagent belde me vanochtend. Ik moest de hond om 16.00 uur terugleggen. Ik kom hem tegen als ik naar de buurman loop. “Moet ik eigenlijk wel mee?” vraagt hij. “Ja”, zeg ik. Hij kent de buurman al van kleins af aan. Met zijn drieën zoeken we een plaatsje in de schaduw. Charlie en de hond van de buurman scharrelen om ons heen. Ik geef toe dat ik de kunuku van de buurman niet had mogen betreden. Ook al zit er geen hek omheen. Ook al kon ik vanaf de plek waar met ik met Charlie wandel, de hond vast zien zitten en kon ik naar haar toe lopen zonder een hek tegen te komen. “Honden aan de ketting zijn normaal hier op Bonaire”, zegt de wijkagent. “Een loslopende hond is een gevaar voor zichzelf en anderen. Als hij een geit pakt, schiet de boer hem dood. Of hij wordt vergiftigd. De geit is het eten en drinken van de boer. Het is zijn portemonnee.” De buurman heeft op deze manier al twee honden verloren. Daarom zit deze aan de ketting. “Als ik hier ben, mag ze los. Als ik weg ga, leg ik haar vast. Dat is gebruikelijk onder kunukero’s. Zien ze dat de hond los is, dan weten ze dat ik er ben.”
“Maar u bent er altijd maar tien minuten”, zeg ik. Daar weet ik niets van volgens hem. Ik ben ook niet altijd thuis. Bovendien: de hond bewaakt de kunuku. Dieven blijven weg als ze zien dat er een hond is.
“Ze kan niets doen tegen dieven”, zeg ik, “want ze zit vast. Ze blafte niet eens toen ik haar haar toe liep. Ik had hier alles kunnen stelen.”
“Ze blafte niet omdat ze voelde dat jij goede bedoelingen hebt. Als er dieven komen, blaft ze wel. En dan komt ze ook los.” Dat laatste blijkt moeilijk uit te leggen. Maar de buurman weet zeker dat ze dan los komt. Ik weet niet of hij doelt op magische krachten of op een ingenieus technisch systeem.
“Zitten uw honden aan de ketting?” vraag ik aan de wijkagent.
“Nee, dat willen mijn kinderen niet. Maar een hond aan de ketting is niet zielig. Kijk naar deze hond, ze ziet er goed uit. Ze komt naar haar baasje toe, dat doet een hond niet als hij mishandeld wordt. Het is een cultuurverschil. Mijn vrouw is een Nederlandse, mijn kinderen vinden het ook zielig, net als u.”
Ik weet niet of het een cultuurverschil is tussen Nederland en Bonaire. Mijn moeder komt uit Oerle, een klein boerendorpje in Brabant. Zoiets als Rincon. Ze was de oudste van 9 kinderen. Een boerenfamilie met 8 koeien. Elke ochtend stonden ze om 5 uur op om de koeien te melken. Daarna gingen ze naar de kerk, daarna naar school. Het zou zomaar kunnen dat er bij mijn ooms ook een hond aan de ketting ligt. En dat ze dat evenmin zielig vinden. Is het een generatieverschil? Mijn moeder zelf zou nooit een dier aan de ketting leggen. Die wilde vroeger niet eens naar de dierentuin omdat ze vond dat dieren niet in een kooi thuishoren.

“Voor het water heeft de buurman ook een verklaring”, zei de wijkagent vanmorgen aan de telefoon. Ik luister naar de verklaring van de buurman. De hond drinkt ’s avonds zoveel water dat ze overdag geen water nodig heeft. Dat hebben ze uitgetest. Bovendien: als de buurman ‘s middags water en eten neerzet, gaat de hond als eerste naar het eten toe. Niet naar het water. Meer water neerzetten heeft geen zin, dan drinken de ezels het op. Dat doen ze al, er ligt allemaal ezelpoep. Schaduw is er altijd, de hond kan in de kuil onder de watertank. En als het regent? Loopt die kuil dan niet vol water? Nee. Dat is allemaal heel goed uitgedacht.

Ik zeg niet veel. Ik wil luisteren. De hond moet weer aan de ketting. Ik mag haar niet hebben of kopen want dan heeft de buurman geen waakhond meer. “Jullie komen er wel uit, ik kan gaan”, zegt de wijkagent.Ik vraag aan de buurman of de hond af en toe bij mij mag blijven. Elke dag overdag bijvoorbeeld. Ik zie dat het bijna mag. Maar de hond moet op de kunuku blijven. Ik mag op de kunuku komen wandelen. Die is groot genoeg. De buurman is van plan een overkapping te maken over de watertank, tegen de regen. En daaronder dan een bak water, op zo’n manier dat de ezels er niet bij kunnen. Er komt ook een langere ketting.

Meer zit er vandaag niet in. We geven elkaar een hand, ik loop naar huis. Charlie huppelt gezellig met me mee.

52902816_2234535286799864_6827454080156172288_n 2

Waarom ik de hond van de buurman heb gestolen

 

Ik schrok van wat ik zag. De hond van de buurman zat vast aan een ketting van anderhalve meter. De ketting zat aan een watertank onder de blote hemel. Het zag er heel eenzaam uit. Het was een halfhoge hond, zoals zoveel hier op Bonaire. Chocoladebruin, een witte nek, kleine flapoortjes. Ze leek niet gevaarlijk maar wat weet ik ervan? “Hé liefje”, zei ik tegen de hond, “zit je hier helemaal alleen?” De hond kwispelde, keek afwisselend onderdanig en blij. Dacht ik. Ze hield zich laag, is dat geen teken van onderdanigheid? Ik ging op mijn hurken voor haar zitten. Er stonden twee pannen, een met wat water, de ander met stukken brood. Onder de watertank een ondiepe kuil waar ze misschien wat kon schuilen. “Liefje hoe gaat het?”

Ja, hoe zou het met haar gaan. Ik hoorde dat ze al een jaar aan deze watertank vastzit. 24 uur per dag, 7 dagen in de week. De buurman woont ergens anders. Hij komt eens per dag water en eten neerzetten en vertrekt weer. Dan schijnt hij de hond niet eens even los te laten. Toen ik het hoorde, probeerde ik het niet te horen. Ik weet dat je niets kunt doen. Honden mogen hier mishandeld worden. De instanties kunnen niet veel. De ketting moet minimaal 3 meter zijn en mag niet te zwaar zijn. De hond moet water, eten en schaduw hebben. Als hieraan voldaan wordt, kunnen ze alleen nog praten.

Ik bracht mijn hand langzaam naar haar nek, naar de clip van de ketting. Ze bleef rustig. Ik maakte de ketting los. Ze begon vrolijk om me heen te rennen. Niks mis met deze hond. “Ga je even mee wandelen?” vroeg ik. Mijn eigen hond Charlie rende voor me uit. De hond liep met ons mee. Toen ze bleef staan, lokte ik haar met hondenkoekjes. Na honderd meter kreeg ze het moeilijk. Of dacht ik dat maar? Of zag ik echt dat ze niet meer goed kon lopen?

Sindsdien kon ik niet meer slapen. Ik dacht alleen maar aan de hond van de buurman. En aan de regen van het afgelopen seizoen. En aan de zon. Aan het vuurwerk. Aan haar droge mond. Aan de eenzaamheid. De volgende ochtend ging ik er weer heen, haar water was al op. De buurman zou pas aan het eind van de middag komen. Zat ze hier overdag altijd zonder water? Ik bracht water, maakte haar los, speelde even met haar, legde haar weer vast. Deed haar halsband losser, die zat twee gaatjes te strak. Liet haar een halve dag los. Toen ik terugkwam, lag ze braaf voor het kunukuhuisje te wachten. Ik maakte haar weer vast. Liep met Charlie naar huis met mijn hart in mijn schoenen. Keek om, de hond keek ons na. Charlie rende vrij voor me uit.

Het telefoonnummer van de buurman had ik niet. Wel dat van zijn dochter. Ik appte haar. ‘Beste dochter, hebt u voor mij het nummer van uw vader? Zijn hond zit de hele dag alleen aan de ketting op de kunuku. Ik kan daar niet goed tegen. Ik wil graag bespreken of er een andere oplossing is. Vanochtend was haar water ook op. En haar halsband zat te strak. Ik heb de hond losgemaakt.’ Ik zag dat ze mijn berichtjes meteen las. Maar ze reageerde niet. ’s Middags belde ik haar. Geen gehoor.

De derde nacht hoorde ik dat de hond bleef blaffen. Dat was mijn eigen schuld. “We gaan haar halen”, zei ik tegen Charlie.
Sindsdien is ze bij ons. Ik ben met haar naar de dierenarts geweest, alles was goed. Ze zag en ziet er goed uit. Ik heb een briefje tussen de ketting van de poort van de buurman gedaan. ‘Beste buurman, je hond is bij mij. Bel je me even? 7950345. Groetjes, Luise.’
Nu, een dag later, zit het briefje er nog.

Via via hoorde ik dat de buurman heel kwaad is op mij en stappen gaat ondernemen. Hij wil niet met me praten. Ik ben niet bang voor stappen. Niet voor de politie. Ik ben niet bang om opgepakt te worden. Prima. Wel ben ik bang dat de buurman mijn Charlie gaat vergiftigen. Je mag niet zomaar iemands kunuku betreden. En de hond meenemen. Ik ga dit hoe dan ook verliezen. Ik zou de hond weer bij de buurman aan de ketting moeten leggen. Maar ik kan het niet.